J.N. van Wessem

Van Lodewijk XIV is bekend dat hij geen heil zag in lezen; de vader van de dichter Shelley gaf diens broer de raad: “Lees nooit een boek, Johnnie en je zult rijk worden.” 
     We zouden het vanmiddag dus heel kort kunnen houden.
     Trouwens, toen Henry Curwen ruim een eeuw geleden zijn “History of Booksellers, the Old and the New” liet verschijnen, waarschuwde hij dat “als wij de beschikking hadden gehad over alle ruimte voor onderzoek, het volledige materiaal en onbeperkte omvang, het resultaat hoogstwaarschijnlijk zou hebben uitgeblonken door lengte, langdradigheid en eentonigheid.”
     Ik zal niet proberen 40 jaren De Roos uitvoerig te bespreken. Maar op een verjaardag moet wat gezegd worden. Vandaar een paar opmerkingen.

Op naam van De Roos hoef ik niet in te gaan. Mr. M.B. van de Werk heeft 10 jaar geleden op de symboliek van De Roos gewezen bij de opening van de tentoonstelling Driemaal in de Roos in het museum Meermanno Westreenianum. Ik kan hier nog aan toevoegen de uitspraak van Emberto Eco: “Ik kwam bijna toevallig op het idee van “De Naam van de Roos” en het stond me aan, omdat de roos een symbolische figuur is, zo rijk aan betekenissen, dat ze er bijna geen enkele meer heeft.”

In 1949 herleefde een traditie die mede door de oorlog in onbruik was geraakt: een keuze maken van de 50 bestverzorgde boeken. In het eerste verslag maakte de jury haar werkwijze bekend: aan de orde kwamen letter en zetwerk, formaat en indeling, druk, papier, illustratie, band en binder en stofomslag. 
     Een logische opstelling die ik nu alleen maar noem, omdat Chris Leeflang lid van die eerste jury was en de doelstelling die hij met de Stichting De Roos voor ogen had, hier in de kern aanwezig is.
     De doelstelling heeft hijzelf omschreven als “Het maken van boeken en drukwerken, enkele om de ongerepte en dus onbaatzuchtige liefde voor typografie en kunst, in alle denkbare vormen waarin deze kunnen samengaan.”

Bij die eerste Vijftig Beste was De Roos vertegenwoordigd met het door Sjoerd de Roos verzorgde “Discours de la Méthode” van Descartes en het door W.J. Rozendaal vormgegeven “Die Verwandlung” van Kafka. Ook Jan van Krimpen’s [sic] “Christine Pisan” werd verkozen.
     En man kan, dacht ik, zeggen dat deze drie boeken uit de ontstaansperiode van de Stichting, toen de materiële mogelijkheden nog beperkt waren, de standaard bepaalden waaraan is vastgehouden. De laatste twee bekroonde boeken, Kurt Löb’s [sic] “Maison Tellier” en “Barthleby [sic]” van Jan Bons, bevestigen dit.

Dit wil natuurlijk niet zeggen dat de leden ongeveer weten wat ze verwachten kunnen. Integendeel zou ik haast zeggen. Ik ken tenminste een lid die [sic], als er een pak van De Roos bij de post ligt, als eerste reaktie heeft: “Wat zou Chris nu weer geflikt hebben?”

Men kan de produktie onderverdelen in een aantal categorieën zoals:
–    typografie [sic] pure,
–    teksten die geïllustreerd zijn, waarbij boekverzorger en illustrator al dan niet dezelfde is,
–    boeken die vernieuwingen in technisch opzicht tonen,
–    boeken die typografische vernieuwingen, experimenten tonen,
–    boeken van grote omvang, groot formaat, die in cassettes verzonden worden,
–    smalle, ranke paper-backs.
–    In alle gevallen is het streven naar het beste aan de orde, ook al is dat in strijd met de tendensen van onze tijd.

De Roos gaat uit van teksten “die de moeite waard” zijn. Van daaruit wordt gekozen voor vorm, formaat, lettersoort, papier en band. Ook de beslissing illustraties of niet wordt dan genomen.
     In zijn toespraak, die ik zojuist aanhaalde, heeft Van de Werk gewezen op de opmerkelijke tekstkeuze, waarbij buitenlandse teksten bij voorkeur de oorspronkelijke taal behouden.
     We vinden teksten van de grote meesters naast ontdekkingen.
     Verwaarloosde teksten krijgen opnieuw de aandacht.

In het aan Nederland gewijde hoofdstuk van de hand van professor G.W. Ovink in “Anderhalve eeuw Boektypografie” zegt deze van de Stichting De Roos dat zij optreedt als korrektie op de glijdende kwaliteitsschaal, die voor de kommerciële produktie doelbewust wordt gehanteerd, om ergens een norm te handhaven, om de verbinding met de manuele grafiek in stand te houden en daarin te experimenteren.
“Het accent is komen te liggen op datgene wat een aktieve grafische industrie noodzakelijk verwaarloost, wanneer zij zich toelegt op consequent-industriële produktiemethoden, n.l. het handwerk in papier, illustratie, druk en band.”
     Ovink vervolgt: “Wanneer alles wat veranderlijk en zeldzaam is uit de grafische materialen verdreven wordt en alles wat individuele zorg per exemplaar vereist door de werkplaatsen geweigerd wordt, omdat de nationale en partikuliere ekonomie geen storingen in zijn streven naar maximale produktie kan verdragen, dan zou ons dat geestelijk heel wat armer maken.”

Als men tracht een gemene deler voor de produktie van de Stichting te noemen, dan zouden de volgende gegevens meespelen: het boek als voorwerp van kunstnijverheid onderscheidt zich al hierdoor van de gemiddelde produktie.
     Stijl is nooit gebaseerd op technische kennis alleen, het esthetisch element heeft steeds de overhand. Behoedzaamheid blijft geboden, maar mag niet ten koste gaan van de doelstelling: volledige  vrijheid in opzet en uitvoering, zowel van alle kommerciële als andere knellende banden. 
     Het zoeken naar authenticiteit houdt in het vermijden van pure malligheid. Het nieuwe wordt niet geïntroduceerd omdat het nieuw is. De verrassing wordt niet geïnstiutionaliseerd [sic]. Oplossingen worden verfijnd.

Op het permanente twistgesprek over de waarde, zelfs de geoorloofdheid van de illustratie, dat de afgelopen winter weer nieuwe leven is ingeblazen, ga ik nu niet in. Ik verwijs naar “Alice in Wonderland”: “What is the use of a book without pictures or conversation?”
     Chris Leeflang heeft in een radio-interview gezegd: “Een boek illustreren is een heel merkwaardige zaak. Je moet je in dienst stellen van de literator, van de tekst, maar ook weer niet te zeer. Je moet niet je eigen stiel verliezen.”
     Door als illustraties, naast reprodukties ook originele grafiek te gebruiken, beantwoordt de Stichting aan haar doelstelling, die inhoudt het samengaan met typografie en kunst.

Wanneer men ziet dat Bembo, Garamond, Baskerville, van Dyck en Times New Roman de meest gekozen lettertypen zijn, behoeft het geen betoog dat de traditie een belangrijke rol speelt.

Umberto Eco heeft opgemerkt: “Er worden alleen maar boeken gemaakt over andere boeken en rond andere boeken.”
     Het weloverwogen experiment vindt in De Roos zijn plaats en is er welkom. Het experiment om het experiment wordt vermeden. Maar De Roos blijft onafhankelijk van de modegrillen waar onze kunst zo onder lijdt; de levenloze fossielen die het kulturele landschap zo’n macaber aanzicht geven.

Men zou als motto voor De Roos kunnen kiezen: “Traditie en Vernieuwing”, het begrippenpaar dat Dick Dooijes koos voor een bloemlezing uit zijn opstellen over Boekkunst 1946-1956 en dat Ovink voor een voordracht uit 1978 heeft overgenomen.
     Traditie maar dan in de zin die Stanley Morison en Jan van Krimpen eraan gaven, dus niet als een domweg vasthouden aan wat er is en dat onveranderd voortzetten, maar als een voortbouwen op ervaringen die hun bruikbaarheid hebben bewezen, telkens veranderend, maar stap voor stap en zonder de waardevolle kern aan te tasten.
     Igor Strawinsky zegt dat hij voorzichtig is met het woord traditie, omdat het nu schijnt te betekenen “dat wat op het verleden lijkt”. Maar in werkelijkheid hoeft een kunstwerk dat in een traditie is ontstaan niet op het verleden te lijken en zeker niet op het direkt eraan voorafgaande verleden, het enige dat de meeste mensen kennen.
     Traditie zegt Strawinsky is levend en eigen aan het wezen van de kunst, is niet simpelweg overgeleverd van generatie op generatie, maar is geboren, groeit, moet rijpen, wordt verzwakt door de tijd en misschien herboren. De echte traditie leeft in tegenspraak. Traditie in deze zin sluit oorspronkelijkheid niet uit.

De tak van de psychologie die visuele perceptie heet, ontdekt door vergelijkingen, resultaten van werken met proefpersonen en soortgelijk onderzoek, wetten die in hun algemeenheid gelden voor het ontvangen, decoderen en verwerken van visuele impulsen. Het optische beeld op het netvlies stimuleert 130 millioen [sic] microscopisch kleine ontvangers, die alle reageren op de golflengte en sterkte van het licht dat ze ontvangen. Op de terreinen van de schilder- en beeldhouwkunst zijn heel wat wetmatigheden gevonden ten aanzien van strukturele kaders: krachtvelden, richtingen, zwaartekracht, evenwicht, betekenis van het spiegelbeeld, enz. Ook voor de muziek geldt dit. Een van de grondprincipes is, dat ieder stimulerend patroon er naar streeft op zo’n manier gezien te worden, dat de struktuur zo eenvoudig mogelijk is.
     Iedere visuele ervaring is ingebed in een context van ruimte en tijd, maar het is niet waar dat wat we zien uitsluitend wordt bepaald door wat we eerder gezien hebben. Toch speelt het verwachtingspatroon een rol. 
     Wat de typograaf bewust of intuitief [sic] hanteert bij spatiering, kleur van de inkt, formaat, zou onderzocht moeten worden vanuit de ontwerper, maar ook vanuit de lezer.
     Het zou – dacht ik – de moeite waard zijn, wanneer de perceptie psychologie zich meer met de boekkunst zou bezighouden. Voor zover mij bekend is dat tot nu toe nauwelijks het geval. Een dergelijk onderzoek zou belangrijk kunnen zijn om vast te stellen wat we van een boek verwachten. De ontwerpers zouden met de konklusies hun voordeel kunnen doen. Er bestaan vanzelfsprekend vuistregels over de lengte die een regel mag hebben om leesbaar te blijven, over de geschiktheid van een papiersoort om een gewenst resultaat op te leveren, over maat en harmonie van de bladspiegel, de verhouding van band en rugversiering, omslag en titelpagina met de tekst. Uiteraard is een boek een gebruiksvoorwerp en zal men een bladzijde en een schilderij niet op dezelfde manier mogen en kunnen bekijken.
     Zouden we – zoals ik vermoed, maar niet meer dan dat – tot de konklusie komen dat dezelfde wetten die voor een tekening of een schilderij gelden, met vanzelfsprekend de noodzakelijke aanpassing die ik zojuist noemde ten aanzien van het gebruik, ook opgaan voor een pagina, twee pagina’s, een omslag?

Als kind wilde Chris Leeflang in de boekhandel of de uitgeverij werken, het liefst in de boekhandel. Begin 1930 werd hij direkteur van Broese. Samuel Johnson noemt bookverkopers [sic] “generous and liberal minded”. In de uitgeverij vond hij zijn weg tijdens de oorlog, met “Diewertje Diekema”, zogenaamd uitgegeven op de Elfstedengracht, en, samen met Charles Nypels, in het Frans, Verlaine’s “Quinze Jours en Hollande”.

Chris was bij de oprichting van De Roos en sindsdien is hij er elke dag mee bezig. En met excuses en dankbaarheid aan Hans Eenens, die meer werk voor De Roos verzet dan de meesten van ons weten, en Wim Schouten, zou je De Roos een eenmanszaak kunnen noemen, met als tweede beperking, dat die ene man in nauw kontakt staat met half Nederland.

Met hoort wel eens, dat het uitgeven van teksten in de eigen taal elitair is, dat boekverluchting verwerpelijk is en een beperkte oplage asociaal. Maar alleen het feit, zoals Dick Dooijes al in 1959 schreef, dat allerlei mogelijkheden geboden worden, die in de kommerciële uitgeverij niet bestaan, ontkracht deze argumenten. Het bevorderen van typografisch bijzondere prestaties kan men de zin van de Stichting noemen. 
     We zijn De Roos dankbaar voor het vasthouden aan hoog gestelde normen.
     De Stichting zal het antwoord niet geven op de vraag in welke richting de boekkunst zich zal bewegen, maar kan wel markeringen uitzetten om het te ontdekken gebied in kaart te brengen.
     Daar komt bij het bevorderen van de eerbied voor het boek.
     De plaats van het boek wordt bedreigd door film, radio, televisie, beeldscherm, beeldtekst, floppy discs, wordprocessors en nog veel meer van dat fraais in het computerised paradijs van onze global village. Dat het medium the message is, gelooft al niemand meer, maar wat de toekomst brengt, weten we dat wel?
     Kees Fens heeft geschreven: “We zullen het de literaire cherubijnen die bibliofielen heten danken als er over enige decennia nog iets als een leeskultuur bestaat. Buiten hun kringen heerst slechts verwording.”

Over de tentoonstelling zal ik niet veel zeggen, ik ben al te lang aan het woord.
     Het gaat met een Roosboek zo: na ontvangst bekijk je het zorgvuldig en, zodra je de kans hebt, lees je het en daarna haal je het bij gelegenheden uit de kast om het opnieuw, vaak met een ander, te bekijken en er opnieuw van te genieten.
     Maar als je, zoals hier, de hele produktie chronologisch gerangschikt kunt overzien, aangevuld met krantenknipsels, brieven, briefkaarten, proefdrukken, ontwerpen en proeven van illustraties en een edukatief deel over druktechnieken en het behandelen van manuscripten, dan valt naast hoge kwaliteit vooral de rijke variatie op, de geweldige rijkdom waaruit met feilloze smaak gekozen is.
     Door de direkte konfrontatie krijgt ook het waarderen en genieten een extra dimensie.
     Hier is een voorbeeld voor het maken van een tentoonstelling over boeken.

Een platitude wil dat het leven begint bij veertig.
Ik wens de veertigjarige aan [sic] voorspoedig leven toe.

(Rede uitgesproken bij de opening van de tentoonstelling “40 jaar De Roos” in het Singer Museum te Laren, in 1986).

In: stichting de roos utrecht 1981-1990