Bavo van Rossum

Geachte vrienden van De Roos, waarde disgenoten,
     Chris Leeflang, de veertigjarige jubilaris, heeft mij gevraagd voor een typografisch nagerecht te zorgen, hetgeen ik, met het oog op wat U vanmiddag nog te wachten staat, wel wat luchtig zal houden.
     Ik ben geen letterontwerper en geen boekverzorger, maar ik ben wel besmet geraakt door hun mooie produkten, die aan mij voor uitvoering worden toevertrouwd.
     Over de letterontwerper en zijn produkt wil ik even met U van gedachten wisselen.

We mogen aannemen, dat het zetten in lood voor de normale produktie van boeken tot het verleden is gaan behoren. Slechts een aantal marginale drukkers ziet nog steeds kans het oude ambacht tot het jaar 2000 te bewaren. Zij worden daarna vermoedelijk bijgezet in het dan vast wel geopende Nationale Grafische Museum.
     In de mooiste zaal van dat Museum zullen de portretten en de letters van S.H. de Roos en Jan van Krimpen op afstand te bewonderen zijn. En ook het niet minder fraaie werk van o.a. Dick Dooijes, Chris Brand en Sem Hartz zal de rijke traditie van onze Nederlandse letterontwerpers kompleteren. Verrast zullen de bezoekers opkijken als bij een demonstratie blijkt dat je op een zeer eenvoudige manier van een loden letter zomaar een afdruk op papier kunt maken. En dat je elke letter na gebruik weer keurig op zijn eigen plaats in de letterkast kunt opbergen, is ook een aandoenlijk tafereel, als je opgegroeid bent in een tijd waarin je na elke wasbeurt gewend bent kind met badwater weg te mogen gooien.

De toekomst heeft een verleden… en aangezien wij best zuinig zijn op ons verleden, zie ik niet in waarom we geen mooie toekomst tegemoet kunnen gaan.

Ik heb mezelf 2 vragen gesteld.
     Ten eerste: Is er nog wel een toekomst voor het gedrukte boek en bovenal voor het bibliofiele boek en ten tweede: Hebben wij daarbij nog nieuwe lettertypen nodig?

Uit recente publikaties en berichten over ‘het boek’ heb ik getracht een redelijk antwoord op deze vragen te vinden maar, en dat zal U niet verbazen, het blijft een hachelijke zaak de toekomst van het gedrukte woord te voorspellen.
     Ik wil U graag daarvoor attent maken op de gelijknamige tekst van het afscheidscollege van de helaas overleden Prof. Ovink.

Wat te denken van de resultaten uit een recent NIPO-onderzoek. Men strooit daarbij wat saillante gegevens voor U neer en vertelt er niet bij of de ondervraagden bijeenwaren op een dorpsbraderie of popconcert, of wellicht voor een fikse regenbui stonden te schuilen in het royale portiek met luifel van een landelijk bekende boekhandel.
Want: 
–    18% van de ondervraagden vindt dat er te weinig boekhandels zijn. Ik denk dan: “Die andere 82% zal het dus een zorg wezen!” 48% vindt boeken te duur; als die andere 54% daar geen moeite mee heeft, kunnen we opgelucht ademhalen.
–    55% geeft de voorkeur aan mooie gebonden boeken. Een aardige opsteker, dat wel, mar moeilijk te rijmen met die 46% van daarnet, die boeken sowieso te duur vindt.
     Leven het NIPO dus.

En wat mogen wij ons aantrekken van het bericht dat er in Amerika meer dan 25 miljoen analfabeten zijn?
     Zullen de nieuwe media dat gaan bevorderen?
     Gelukkig dat wij in Nederland alles wat van buitenaf komt op de TV moeten ondertitelen. Misschien zijn wij straks wel het laatste land op de wereld waar je, om televisie te kunnen kijken, ook nog moet kunnen lezen.

In het onderwijs klaagt men over het feit dat de leerling van zijn lijstje de boeken kiest die verfilmd zijn, zodat er niet gelezen, maar gekeken kan worden naar het gekozen boek. Lees eerst het boek, zie dan de film, adverteerden de uitgevers vroeger nog wel eens.

Al met al een wat somber toekomstbeeld zult U zeggen. Maar is dat nu wel zo? Zoeken we de schuldige niet aan de verkeerde zijde?

Het aantal mensen dat boeken leest is zeker toegenomen, maar staat niet in verhouding tot het overaanbod aan geproduceerde titels  met hun vaak veel te hoge oplagen.
De enorme vooruitgang in de techniek van het fotografisch zetten en de geperfektioneerde druk- en bindmethoden hebben ervoor gezorgd dat enorme stapels boeken ongelezen blijven en tegenwoordig in toenemende mate worden verramsjt en verpulpt. Van een suksesvol boek ziet U regelmatig schaduw-uitgaven verschijnen.
     Hoeveel boeken zijn er niet gemaakt die de moord op President Kennedy beschrijven, maar die er met z’n alle nog niet aan toe zijn gekomen de echte waarheid te onthullen? En zijn wij nou echt geïnteresseerd in een 4-tal uitgaven over de zojuist verreden Elfstedentocht, die al verschijnen als de blaren van de meeste deelnemers nog verzorgd moeten worden?
     En welke kultuurbarbaar heeft in ’s hemelsnaam ‘Het nieuwe antiquariaat’ bedacht?
     Op dergelijke uitgaven moet de minister van cultuur toch echt forse accijnzen gaan heffen.

Het is een goede zaak om groeiende behoeften te bevredigen, maar er zijn grenzen aan de groei. Een koe kan ook maar 2 keer per dag gemolken worden!

Ondanks dit alles blijf ik van mening dat er boeken gemaakt moeten worden.  De selektieve erudiet zal echter het kaf van het koren steeds beter weten te onderscheiden.

Daarmee kom ik op mijn tweede vraag: “Zijn er nog nieuwe lettertypen nodig?. [sic]”

Ik heb daarvoor eerst weer eens in het verleden gekeken en wel naar de produktie van Uw 40-jarige stichting.
     Ik ontdekte dat voor het maken van de 132 uitgaven niet minder dan 45 lettertypen konden worden gebruikt. Voorwaar niet een gering aanbod. Ik merk daarbij nog op dat er 15 boeken werden gezet uit de Bembo, 11 uit de Baskerville, 12 uit de Garamond, 9 uit de Van Dijck en 6 uit de Lutetia en Times. Een aardige bijkomstigheid ik – heb het even voor U geturfd – dat bij de uitvoering van het Roos-fonds niet minder dan 46 verschillende boekverzorgers en 50 illustratoren betrokken waren.

U heeft mijn vraag dus eigenlijk al beantwoord, als het aan U ligt kunnen er nog veel nieuwe lettertypen worden ontworpen!

Bij mijn weten is er nog nooit een diepgaand onderzoek verricht naar het feit [sic = de vraag] of goede typografie en mooie lettertypen stimulerende invloed hebben op de lezer.
     Het gebruik van schreefloze letters of letters met schreven heeft tot op heden alleen het leger van ontwerpers en boekverzorgers tot oeverloze diskussies aangezet en heeft zeker niet geleid tot het afkeurende besluit de ene of andere soort maar af te zweren.
     Toch maar eens het NIPO bellen!

Op enkele apert lelijke letters na moet het, voor vrijwel iedere boekverzorger die zijn vak verstaat, mogelijk zijn met elk lettertype een goed resultaat te bereiken. Immers, zijn oog voor verhoudingen van interlinie tot corpsgrootte, blad- en zetspiegel en papiersoort bepalen toch voornamelijk welke sfeer een pagina uitstraalt.

Voorkeur voor het gebruik van een bepaald lettertype is maar al te vaak gekoppeld aan het letterassortiment dat de gekozen drukker in huis heeft. Velen van hen worden geplaagd door de wensen van de ontwerper die, net als bij het modebeeld, de snit wel eens even anders had gedacht. Het is toch ook heerlijk, al heb je meer dan 100 stropdassen, ook die gele met die leuke groene driehoekjes aan te schaffen?
     Veel nieuwe letters van vandaag lijken maar al te vaak nieuwe wijn in oude zakken te zijn.
     Tot mijn verbazing was een van de mooiste kalenders van dit jaar (De Mondriaan kalender van de Grontmij – ontworpen door Hans Kentie) gezet uit de Bodoni. Een letter waar we de laatste 10 jaar niet meer mee voor de dag konden komen.
     De diskussies over het mooiste lettertype zullen dus wel op en neer blijven gaan met het veranderende modebeeld. En moeten we dan ook niet vaststellen dat voor ‘mooi’ evengoed ‘nieuw’ gelezen kan worden?

Het voorbeeld van de meesterdrukker J.F. van Royen die, geheel voor eigen gebruik, letters liet ontwerpen. het zogenaamde ‘Zilvertype’ door S.H. de Roos en het ‘Disteltype’ door Lucien Pissarro worden nog wel eens aangehaald als het allermooiste wat een typograaf zichzelf cadeau kan doen.
     Ik ben van mening dat, met de huidige werkwijze bij het ontwerpen en uitvoeren van nieuwe lettertypen, de kans bestaat dat men zijn eigen lettertype, net als van [sic]  Royen, weer kan laten maken.

Het meest tijdrovende en kostbare deel in het proces van het ontwikkelen van in lood gegoten lettertypen is namelijk komen te vervallen.
     U moet zich voorstellen dat voorheen alle letters van het alfabet, kapitalen en onderkast, inklusief getekende letters, ligaturen, e.d. (gemiddeld zo’n honderd verschillende tekens), in elk corps met de hand in staal moesten worden gesneden om er stempels en matrijzen van te kunnen maken. Voor een boekletter uitgevoerd in romein, cursief en halfvet in de corpsen 6 tot en met 48 betekende dit ongeveer 3300 stempels snijden. Dat dit handwerk vrijwel altijd door een lettersnijder en niet door de ontwerper zelf werd gedaan leverde in het verleden onvoorstelbare interpretatieverschillen op. Er zijn heel wat voorbeelden bekend van eigenzinnige lettersnijders die probeerden tijdens het snijden van het voorbeeld af te wijken, om er iets van een eigen signatuur in aan te brengen.
     Bekend is bijvoorbeeld dat bij de letteropdracht van Van Royen aan Lucien Pissarro de lettersnijder Mr. Prince regelmatig zijn eigen weg bewandelde, wat Van Royen tot wanhoop bracht. Hij schreef Pissarro er o.a. over: “It is a pity that Mr. Prince understands so wrongly the type.”
     Tegenwoordig worden de nieuw ontworpen letters nog steeds getekend, maar op verschillende wijzen fotografisch overgebracht op film, of gedigitaliseerd in een computergeheugen opgeslagen.

Het voert nu te ver om U de verschillende mogelijkheden uit te leggen, dat zou zonder beeld erbij ook niet erg lukken. In ieder geval is het zo dat het gehele proces veel beheersbaarder is geworden en er uiteraard veel sneller kan worden gewerkt.
     Ook de ontwerper, zeker hij die het gebruik van electronica [sic] niet schuwt, wordt veel nodig werk uit handen genomen, omdat elke verandering uiterst snel kan worden bijgesteld en beoordeeld.

In Nederland, met zijn rijke traditie op het gebied van letterontwerpen, staan de nieuwe ontwerpers er al klaar voor. Bram de Does, Gerard Unger en zelfs al een tweede generatie Noordzij doen op het letterfront geducht van zich spreken.

Opwekkende literatuur die ik U kan aanbevelen over dit onderwerp is de kwartaaluitgave ‘Upper & Lower Case’, van de International Typeface Corporation in Amerika. Het is een letterblad om van te smullen, waarin op sappige wijze, onder de kop: “What’s New from ITC”, elke keer een geheel nieuw verschenen lettertype in al zijn geledingen wordt gepresenteerd.

Ik ga weer even terug in de tijd: we lezen in 1950 in de NRC: “De Stichting de Roos is een culturele instelling die geen kunst onder het volk wil brengen, het algemeen nut niet op het oog heeft, maar zo maar mooie dingen wil voortbrengen waar een kleine groep mensen plezier aan heef.[”sic]

Geacht bestuur, leden van De Roos, dames en heren, er staat U niets meer in de weg om vandaag, bij Uw 40-jarig bestaan, een mooi typografisch besluit te nemen:

Geef opdracht aan een jong Nederlands ontwerper om een lettertype, geheel naar Uw eigen keuze, te ontwerpen.

Laren, 15 maart 1986

In: stichting de roos utrecht 1981-1990