Chris Leeflang

Het zou mij weinig moeite kosten een pleidooi te houden voor het zuiver typografische, niet geïllustreerde boek, dus voor de zogenaamde ‘typographie pure’. Ik zou dan in negatieve zin een aantal argumenten aanvoeren, die ik nu in dit artikel onder ogen wil zien bij een pleidooi voor het geïllustréérde boek. Dit pleidooi is nodig, omdat wij ons – de ‘typographie pure’ loslatend – in een gevarenzône gaan begeven. Maar wie zou daar niet toe bereid zijn als hij instemmend leest wat de bekende Engelse boekverzorger William Morris eens heeft gezegd: ‘Het geïllustreerde boek is’ – misschien – niet absoluut nodig voor ’s-mensen leven, maar het geeft zulk een eindeloos genoegen en is zo hecht verbonden met de andere absoluut noodzakelijke kunst van verbeeldingrijke literatuur, dat het tot het meest waardevolle moet blijven behoren, op welks totstandbrenging het streven van redelijke mensen zij gericht.’ Ik ga er in dit artikel dus van uit, dat de lezer geïnteresseerd is in de problemen die zich voordoen bij de totstandkoming van een geïllustreerd boek en ik doe dat vanuit een positieve instelling ten opzichte van zulke boeken en jarenlange pogingen om die problemen op te lossen en daadwerkelijk goed geïllustreerde boeken te vervaardigen en te doen verschijnen. Wat niet betekent dat ik tegenstander ben van ‘typographie pure’. Integendeel! De uitgaven die o.a. in de Stichting ‘De Roos’ op dit gebied verschenen zijn daarvan wel het bewijs. De gemaakte opmerkingen zijn een goed uitgangspunt voor enige nadere beschouwingen. Het hangt namelijk in de eerste plaats van de tekst af of deze zuiver typografisch gerealiseerd moet worden of wel (of ook) geïllustreerd. Natuurlijk kan hierover verschil van mening bestaan dat samenhangt met de opvattingen en inzichten van de uitgever of opdrachtgever. Maar het zal toch zonder meer duidelijk zijn, dat de ene tekst meer vraagt om illustraties (of deze beter verdraagt) dan de andere. Als men zo, na vaak veel wikken en wegen, voor de geïllustreerde vorm gekozen heeft, komt de vraag: Wie moet voor de illustratie worden aangezocht? Het moet iemand zijn die in het algemeen begrip en liefde heeft voor de literatuur, in de tweede plaats iemand die het klimaat van de bewuste tekst kan aanvoelen en van die tekst na kennisname houdt. Het gebeurt ook wel dat een kunstenaar zelf een tekst ontdekt die hij graag wil illustreren en dat leidt tot de beste resultaten. Duidelijk is wel, dat de illustrerende kunstenaar zich in dienst moet stellen van de tekst, zonder zijn eigen persoonlijkheid geweld aan te doen. Hier liggen veel voetangels en klemmen. Tot op zekere hoogte is boekillustratie toegepaste kunst. Is ze dat helemaal niet, dan deugt het niet, is ze het helemaal wel, dan deugt het evenmin. De illustrator zal, zonder dat hij voor de tekst gaat staan, deze tekst met zijn verbeelding moeten begeleiden, soms in uitgewerkte en duidelijk beeldende prenten, soms in arabesken, of letterversieringen en decoratieve elementen, in welke laatste gevallen men dan beter van boekverluchting kan spreken. Het onderscheid is veelal zeer subtiel, en ik houd mij in het vervolg dan ook maar aan de omschrijving ‘het geïllustreerde boek’. Ook ten opzichte van de typografische vormgeving van de tekst dreigen gevaren voor de illustrerende kunstenaar (of omgekeerd!). Het is dan ook van het grootste belang dat typograaf en illustrator elkaar vinden voor er een besluit genomen wordt omtrent letter, formaat, bladspiegel, papier etc. Het komt herhaaldelijk voor dat in geïllustreerde boeken de karakters van prenten en letters met elkaar strijden, elkaar niet verdragen; of dat het lettertype te licht of te zwaar is voor de begeleidende prenten, waardoor de eenheid van de pagina’s in het gedrang komt. Onlangs kreeg ik een serie etsen voorgelegd, ontworpen als illustraties bij een tekst. De kwaliteit van de prenten was behoorlijk, maar de een was langgerekt in de hoogte, de tweede in de breedte, de derde vierkant en zo maar door. Nu zou het mogelijk zijn, dat een typograaf hier met veel moeite toch een oplossing voor zou hebben gevonden, maar het zal duidelijk zijn dat in het ergste geval mislukking, in het minst erge veel narigheid en moeite had kunnen worden voorkomen, als de twee hoofdpersonen uit het spel elkaar eerder hadden gevonden. Ideaal is het als de typografische en illustratieve vormgeving in één hand kan zijn, zoals meer en meer voorkomt, dank zij het feit dat bij de opleiding van de grafische kunstenaars aan de typografie veel meer aandacht wordt geschonken dan vroeger. Ook de keuze van het juiste papier is van grote betekenis. Veel mislukkingen zijn te wijten aan een verkeerde keus in verband met de techniek van de illustraties en vooral aan een te grote transparantheid. Het is nog steeds uiterst moeilijk papier te vinden dat niet doorschijnend is zonder plankerig te worden, vooral als men op zoek is naar papiersoorten die zich lenen voor fraaie geïllustreerde (en zogenaamde bibliophiele) uitgaven. De houtgraveur moet er rekening mee houden dat er weinig papier bestaat waarop het mogelijk is het effect te bereiken, dat hij met handdrukken op Japans papier weet te realiseren en ook in deze moeilijkheden kan tijdige samenwerking tussen typograaf en illustrator mislukkingen voorkomen. Technisch kan het dus gewenst zijn dat de illustrator beperkingen aanvaardt die voor vrije grafiek niet bestaan, althans niet in die mate. Ik heb tot nu toe de techniek waarin de illustraties kunnen of moeten worden uitgevoerd buiten beschouwing gelaten, ofschoon dit in de tijd van de renaissance van de boekdrukkunst een heftige strijdvraag is geweest. William Morris, de grote vernieuwer op dit gebied, heeft grondig afgerekend met de wanstaltigheden van typografie en illustratie die veelal heersten in de negentiende eeuw. Hij maakte niet alleen nieuwe letters maar keerde zich geheel tot het houtblok als illustratie. Hij was van oordeel dat de houtsnede zich het beste leende voor boekillustratie omdat de techniek ervan de meeste overeenkomst heeft met die van de letters. Zijn opvattingen vonden weerklank in Nederland. Vooral ook Mr. J.F. van Royen heeft zich voor deze theorie ingezet. In het Jaarboek voor grafische kunst 1919-’20, leest men het volgende: ‘De houtsnede drukt evenals de letter hare lijnen in het papier, terwijl de andere grafieken [kopergravure, ets, lithografie] hare teekening verhoogd doen zien. Zij kan ook, in tegenstelling met deze, tegelijk met de letters worden afgedrukt en heeft door haar materiaal de lijnenuitdrukking, welke het meest met die der letters overeenkomt. Behalve deze uiterlijke voordelen heeft zij ook voor de illustratie deze verdienste, dat haar karakter naar het samenvattende gaat. Zij is, bij inachtneming van haar eigen-aard, niet in staat, als de gravure, ets of litho op de détails der werkelijkheid in te gaan waardoor deze al spoedig de allure van het schilderachtige verkrijgen. De houtsnede heeft in hare lijnen het aanduidende – in tegenstelling met het weergevende – dat de illustratie juist behoeft.’ Wat de technieken van letter en houtblok betreft is hier weinig tegen in te brengen, ofschoon het m.i. niet juist is de houtsnede te noemen en de houtgravure buiten beschouwing te laten. Deze laatste drukt evenzeer ‘haar lijnen in het papier’ en de houtgravure gaat juist vaak heel sterk in op ‘details van de werkelijkheid’, en kan evenveel tonaliteit vertonen als de afgewezen technieken. Ook is het nogal theoretisch geredeneerd, als men zegt, dat de houtsnede tegelijk met de letters kan worden afgedrukt. Wil men uitmuntende resultaten van letter en houtsnede of houtgravure beiden [sic] hebben, dan leert de praktijk wel, dat er toch twee drukgangen nodig zijn. Nu wil ik niet bestrijden dat men in kleine oplagen, met de hand gedrukt, nog wel tot behoorlijk resultaat zal kunnen komen als men tegelijk letter en houtblok afdrukt. [Voor de houtgravure ben ik er niet zo zeker van]. Maar ook voor het fraai verzorgde, ook voor het bibliophiele geïllustreerde boek dien wij m.i. de verbeteringen van de druktechnieken van deze tijd aan te wenden en de machine te aanvaarden, ook als die machines de eis van twee drukgangen stelt. Afgezien echter van deze détailkritiek, komt mij de theorie van Morris, Van Royen e.a. meer begrijpelijk [als reactie] dan juist voor. Er zijn uit de produktie van de laatste vijftig jaar vele boeken te noemen, waarin met gebruik van kopergravure, ets, litho en andere technieken fraaie resultaten zijn bereikt, waarin, zoals Morris opmerkte, de versiering, of het nu illustratie of ornament is, een deel van het gehele schema van het boek is. Boeken waarin de kunstenaar er in slaagde tot een stilistische harmonie tussen letter en beeld te komen ondanks [of misschien zelfs dankzij] de technische tegenstelling tussen tekst- en prentvervaardiging. Wèl heeft het gebruik van het houtblok andere voordelen voor het geïllustreerde boek. Het is namelijk wat de drukkosten betreft verreweg de goedkoopste  van de originele grafieken ook al zijn er dan meestal twee drukgangen nodig. En bovendien zijn goede drukkers van gravures, etsen en litho’s met een lantaarntje te zoeken. Uit mijn opmerking over het aanvaarden van de moderne technieken is inmiddels wel duidelijk geworden, dat ik naast gebruik van originele grafiek alle goede reproduktietechnieken geschikt acht voor boekillustratie, mits op de juiste wijze toegepast. Het gaat om het boek als geheel. Wij hebben in ons land vele goede grafici, waarvan vele [sic] ook goede boekillustratoren zijn. Moge van hun diensten meer en meer gebruik worden gemaakt!

1 Aanhaling uit: G..H,. Pannekoek Jr., De Verluchting van het boek, 1923. Voor hen die zich voor de geschiedenis van het geïllustreerde boek in Nederland interesseren is dit boekje een goede inleiding.

in: Stichting ‘De Roos’ 40 jaar/ 1946-1986