Harry N. Sierman

Beste De Roosvrienden, dames en heren,
     Omdat u mij in de convocatie van het bestuur ziet aangekondigd in direct verband met de schrijnende titel van Luigi Pirandello’s novelle De pijn om zo te leven, lijkt het mij toch verstandig u eerst even te vertellen hoe ik in het vak van typografisch boekontwerper ben terechtgekomen.
     Na een door de oorlogsomstandigheden wat gehandicapte middelbare studie bezocht ik de toenmalige Kunstnijverheidsschool (de voorganger van de huidige Rietveld Academie), waar ik in 1947 de opleiding tot grafisch ontwerper voltooide.
     Lichtelijk overmoedig door dat resultaat besloot ik mijn toekomst als ontwerper te gaan zoeken in de richting van ‘de betere reclame’. En als het even kon met het maken van grootse affiches. Dat medium beleefde in de jaren direct na de oorlog een geweldige bloei. Plotseling kregen we in het kielzog van de geallieerden veel Amerikaanse en Engelse posters te zien – onder meer van het door mij zeer bewonderde duo Lewitt en Him uit Engeland – al gauw gevolgd door verrassend werk van Wim Brusse, Dick Elffers, Otto Treumann en vele anderen. Met groot enthousiasme schroefde ik in mijn kamertje thuis een tekenplank van allure aan de vensterbank – scharnierend, anders kon mijn klerenkast niet meer open – schafte tekenpapier aan op het internationale formaat van 80 bij 110 centimeter (uitsluitend verkrijgbaar aan de rol) en wachtte zo de komst af van de heer Van Alfen. Die was directeur van een klein reclamebureau, dat ter onderscheiding van een veel grotere concurrent met dezelfde naam ‘de kleine Van Alfen’ genoemd werd. Deze man had de moeite genomen via de school te informeren wie van de oud-leerlingen in staat was een pakkend affiche te ontwerpen voor het fenomeen de Huishoudbeurs, een instituut dat zich in langzaam herstellend Nederland in een enorme populariteit mocht verheugen. Ik had voor hem een schets geproduceerd, die in mijn naïeve ogen het begrijp ‘huishouden anno 1950’ (tja, de tijd gaat snel) aardig weergaf: een knalroze achtergrond met een uitbundige witte soepterrine waar op de bolle vorm een lachende mond en twee ogen waren aangebracht, en om de voet een strikje. Directeur Van Alfen zei ja en daarmee startte mijn carrière.
     Maar daarmee ook mijn problemen. Nog los van de ergernis dat bij het hanteren van die ellendig grote vellen voortdurend potjes inkt en bakken verf werden omgestoten, bleek ook het vervoer op de fiets geen sinecure.  Bovendien ontstond na afloop van het moeizame vervaardigingsproces het probleem hoe die dingen op te bergen. Dat werden dan lange kokers die weer op zolder bewaard moesten worden, zodat even iets tonen of raadplegen leidde tot tijdrovende exercities. Samenvattend: na een stuk of tien van deze avonturen besloot ik mijn heil te zoeken in een beter te hanteren medium, dat zich aan een normale tafel liet vervaardigen, zich gemakkelijk liet raadplegen en bovendien eenvoudig was op te bergen, u raadt het: het boek. En daarmee belandde ik bij de boektypografie.
     Tot mijn teleurstelling bleek ook het beheersen van het typografisch proces een uiterst moeizaam gevecht, dat tot vandaag voortduurt. Beslissingen die na lang wikken en wegen in aanwijzingen zijn omgezet, worden bliksemsnel maar helaas niet altijd exact en juist uitgevoerd, waarna een traag duel van op en neer gaande proeven ontstaat om alsnog in het juiste spoor te geraken. Gezegd moet worden dat de grafische industrie zich als een bij uitstek klantgerichte dienstverlenende organisatie kranig weert, maar daarnaast moet geconstateerd dat het gevoel voor finesses niet op alle niveaus even sterk spreekt. Maar dit terzijde.
     Als spoedig werd duidelijk dat wie zich met typografie bezighoudt een ernstig vak beoefent. Om dat even overtuigend te bewijzen citeer ik Stanley Morison, de ontwerper van een van de meest succesvolle twintigste-eeuwse letter, de Times. Deze publiceerde in 1930 een artikel in het tijdschrift The Fleuron, waarvan Jan van Krimpen in 1951 de Nederlandse uitgave bezorgde, onder de titel Grondbeginselen van detypografie. Morison merkt bij die gelegenheid in zijn zuinig voorwoord op, dat zijn opstel ‘naar het schijnt, geacht wordt nuttig te zijn’. Maar daarna geeft hij hem flink van katoen.
Typografie kan omschreven worden als te zijn de kunst van op een juiste wijze drukmateriaal ordenen in overeenstemming met een bepaald doel: van zodanig de letters te rangschikken, de ruimte verdelen en het schrift beheersen, als noodig is om zoo volledig mogelijk het goede verstaan van den tekst door den lezer te bevorderen. Typografie is het doeltreffende middel tot een in wezen nuttig, en slechts bij gelegenheid schoon, einde; want genieten van ontwerpen is zelden de belangrijkste wensch van een lezer’.
     Tjonge-jonge, kan dat waar zijn? Kan de flitsende creatieve ontwerper van 1990 dit nog voor zoete koek slikken? ‘Nee’, zegt Gerard Unger in het boekje Letter-ontwerpers van Mathieu Lommen, ‘het koketteren met de knechtenrol, met de uiterste terughoudenheid, dat is de grootste fantasterij waar de typografie ooit mee is opgezadeld’.
     Maar het kan nog erger: ‘Hieruit volgt’, zegt Morison, ‘dat er bij het drukken van boeken die bedoeld zijn om gelezen te worden, weinig plaats is voor typografische schittering. Zelfs saaiheid en eentonigheid in de wijze van zetten zijn ten opzichte van de lezer geringere gebreken dan typografische zonderlingheden of grappen’. 
     Wij weten het nu zeker, dit doet de deur dicht. ‘Dutch design’ zoekt zijn eigen baan en lang niet zonder succes. ‘Boekletters, boektypografie, vastgeroeste begrippen’ zegt Gerard. De lezer moet niet langer de slaaf zijn van de tekst, hij moet geamuseerd worden door de guitige rangschikking van de tekst. 
     Kijk naar een eerbiedwaardig cultureel instituut als het Rijksmuseum in Amsterdam. Daar heeft directeur Levie en zijn staf midden jaren tachtig blijk gegeven de tekenen van de tijd te verstaan. De nieuwe dynamische aanpak werd kort daarop duidelijk tot uitdrukking gebracht in het door Studio Dumbar ontwikkelde naambeeld, het ‘logo’. Een compact gevuld liggend kadertje van zeg 8 bij 40 millimeter, waarin links met schreefloze kapitalen de letters RIJKS, en rechts op zwarte ondergrond met minder ruim gestelde witte Baskerville-kapitaaltjes MUSEUM is opgenomen. Maar let nu op, ook deze cultuurtempel brengt amusement: de eerste M en de tweede U zijn grensverleggend gespiegeld.
     Een bevrijdende golf van diverterende typografie breekt baan, dapper ondersteund door elektronische manipulatie en Desk Top Publishing. Onder het bijgestelde motto ‘Lezen is zelden de belangrijkste wens van de lezer’ gaat ook de Belastingdienst over op kleur, daarmee de jarenlang gekoesterde wens tot vereenvoudiging van het aangiftebiljet doeltreffend beantwoordend. Maar literatuur, het informatieve tekstboek, zult u vragen, is daar ook mee te spelen? ‘Ja’, zegt Lex Reitsma en hij geeft in de door hem typografisch verzorgde publicatie van de Nederlandse Opera in 1990 de nietsvermoedende lezer de volgende toelichting mee:
De typografische vormgeving van de teksten in dit programmaboek vormt een afspiegeling van het toneelbeeld. Zoals op het toneel door het horizontaal verschuiven van de decorwanden de ruimtelijke verhoudingen en het karakter van de speelruimte een voortdurende metamorfose ondergaan, zo ontstaat door verspringen van de tekstblokken een steeds wisselend spanningsveld tussen de verschillende teksten enerzijds en tekst en beeld anderzijds. Een spanningsveld dat op zijn beurt een afspiegeling is van de uiteindelijk in definitieve verwijdering resulterende ontmoeting tussen Oost en West in Die Entführung aus dem Serail.’
     En ik moet erkennen dat hij daarin slaagt. Uiteindelijk verwijdert de lezer zich van de tekst. 
     U heeft uit het voorafgaande begrepen dat hier een dominee aan het woord is, zo een die naar de woorden van Gerard Unger nog steeds ‘soberheid’ van de kansel verkondigt. Die meent dat als er al met boektypografie geamuseerd moet worden, dit eerst en vooral ingegeven moet worden door de inhoud van de tekst, en pas op de laatste plaats door de behoefte van de ontwerper tot spelen met de vorm. Typografie dient immers een intieme sfeer, zoiets als vertrouwelijk en goed verstaanbaar met de lezer spreken; een voortdurend overslaande stem mist zijn doel.
     Ik kan mij wonderlijk genoeg nog altijd vinden in de woorden van Morison. En in die van Reinold Kuipers, die mijn beroep graag betiteld wil zien als ‘boekvormer’, omdat ‘deze niet alleen in de stoffelijke vervaardiging van het boek volkomen thuis behoort te zijn, doch ook de inhoud van het boek dat hij te vormen krijgt min of meer moet kunnen bevatten.’ Een niet geringe opgave. Kijk ik echter naar het aspect van de stoffelijke vervaardiging, dan kan ook ik het niet laten te zoeken naar mogelijkheden de beschouwer, de koper en de lezer van het boek een plezierig product te bieden. Een soort onderhuids amusement.
     En bovenal waardeer ik de amusante aspecten van mijn typografische activiteit, als deze aanleiding zijn tot zulke vriendelijke gelegenheden als deze De Rooslunch. Ik dank u voor uw belangstelling.

In: Stichting De Roos Catalogus 1991-2000, 2002