Hub. Hubben

Sinds jaar en dag gaapt er een kloof tussen het commerciële en het bibliofiele boek. Pogingen – over de kloof heen – tot kruisbestuiving leveren zelden iets opzienbarends op. Commercie en bibliofilie gaan niet samen. De uitgevers van het commerciële boek zweren bij de moderne elektronica – van zetten tot en met cash management. De bibliofiel geeft de voorkeur aan het ambachtelijk en met aandacht gemaakte boek in beperkte oplage. Aan de hand van twee voorbeelden zal ik trachten een beeld te schetsen van de polen waartussen de Nederlandse boekproductie zich beweegt. Ooit schreef G.W. Ovink dat de Stichting De Roos de corrigerende factor vormt op de glijdende kwaliteitsschaal die de commerciële productie hanteert. Anno 2002 blijkt de kloof dieper dan ooit tevoren – en dat moest eigenlijk maar zo blijven.

U zit tegenover een tevreden mens’ zei Henk Kraima, directeur van de Stichting CPNB (Collectieve Propaganda van het Nederlandse Boek) onlangs tegen een verslaggever van de Volkskrant. Nu maakt  Kraima doorgaans een goedgemutste indruk dus waarom moest hij dat tegenover het ochtendblad nog eens benadrukken?
     Dat komt zo. Ter gelegenheid van de Boekenweek 2002 bracht de CPNB een website in de lucht waarop 548 gedichten stonden die met elkaar het thema van de 67ste Boekenweek gemeen hadden: de liefde. Bezoekers van www.komliefste.com konden een selectie van tien gedichten maken die vervolgens door de CPNB tot een bundeltje zou worden geformeerd dat bij de plaatselijke boekhandel of bibliotheek kon worden afgehaald. Met 81.661 hits en 7313 bestellingen, á raison van € 7,50 per boekje, zei Kraima zeer content te zijn. Printing on demand, een vorm van boekproductie waarbij de lezer zijn strikt persoonlijke exemplaar samenstelt, werd volgens hem in Nederland niet eerder op zo’n schaal toegepast. Wat Kraima niet wist, was dat het vakblad Graficus al in 1995 een gepersonaliseerde roman cadeau deed aan zijn abonnees onder de titel Moord op de Drupa (de Drupa is een vierjaarlijkse Duitse gigabeurs voor de drukkers- en papierbranche). Wie het boekje ontving – de oplage bedroeg 8.500 exemplaren – zag tot zijn grote verbazing op zeshonderd plaatsen z’n eigen naam opduiken. Enkele ontvangers veronderstelden dat hun naam ge- en misbruikt was in de hele oplage, en zeiden boos hun abonnement op het tijdschrift op.
     Henk Kraima mocht dan tevreden zijn, op de keper beschouwd was het aantal liefhebbers voor een gepersonaliseerde dichtbundel relatief gering; zowel binderij Hexspoor, die de algehele regie over het project voerde, als de CPNB hadden in hun optimisme rekening gehouden met een veel hogere respons. Er lagen zelfs noodscenario’s klaar voor het geval Nederland massaal dichtbundels ging bestellen.
     Gezien de populariteit van dichters als Hans Andreus, Toon Hermans, Annie M.G. Schmidt en Ivo de Wijs acht ik het niet onwaarschijnlijk dat de ruim zevenduizend bloemlezers vooral gezocht moeten worden onder middelbare en bij voorkeur verliefde scholieren, vooral afkomstig uit de provincie waar, zoals bekend, een boekwinkel even zeldzaam is (of binnenkort wordt) als een piano in een iglo.
     Dan het boekje zelf.
     Volgens Kraima (aldus nog steeds de Volkskrant) zien de dichtbundels er ‘professioneel’ uit, maar daar valt het een en ander op af te dingen. Om de productie van de duizenden boekjes in goede banen te leiden, diende de vormgeving te worden geüniformeerd. Ontwerpster Karen Polder maakte de lay-out en zag kans het motto van de boekenweek (Hebban olla vogala nestas etc.) uit te smeren over de eerste twintig pagina’s; met slechts  tien gedichten valt immers met de beste wil van de wereld geen toonbaar boekje te maken. Alle linkerpagina’s van Liefstezijn zelfs geheel blanco gelaten terwijl ook de gedichten zelf nog eens omgeven zijn door oceanen van wit. Daar staat tegenover dat de pagina’s registeren en ook op de zwarting valt weinig aan te merken. Als letter koos Polder de DTL Albertina, de letter waarmee Chris Brand in 1965 debuteerde, en die in de dichtbundel, met name in de kleinere korpsen, nauwelijks overeind blijft. Het omslag van Liefste werd overigens in offset gedrukt waardoor de ontvanger van het boekje temeer het gevoel kreeg een exclusief boekje te hebben besteld. Met enige kwaadwilligheid zou je het werkje zelfs een eigentijdse vorm van bibliofilie kunnen noemen.
     Een drukker wordt in het colofon van Liefste niet meer genoemd, de printer zag evenmin zijn naam vermeld. Na de drukker zal de boekverzorger de laan uitvliegen. Everybody is a designer noemde ontwerper Mieke Gerritzen een boekje van haar hand, en met de komst van nog gebruikersvriendelijker software en goedkope printers kan iedereen zelf zijn eigen boek(en) maken. Een nieuwe vorm van huisvlijt zal tot grote bloei komen; printen-op-afroep zal een ware vloedgolf van gênante vormgeving en typografie tot gevolg hebben. Elke tekst valt van het net te plukken en auteursrechten zullen massaal met voeten worden getreden. Overdreven? Kijk naar de muziekindustrie die met lede ogen moet aanzien hoe CD’s, in plaats van gekocht in de winkel, massaal gekopieerd worden met behulp van een apparaatje dat slechts enkele honderden guldens kost. Het eigenhandig ‘binden’ (i.c. plakken) van een boekje is vooralsnog een klein probleem maar ook daarvoor bedenken Kraima en zijn kameraden wel een oplossing. Of anders Rank Xerox wel. Tegen die tijd kunnen in de provincie ook de laatste boekwinkels de rolluiken definitief laten zakken.

In het grafische moeras dat ons wacht, zullen de uitgaven van de Stichting De Roos houvast bieden voor de steeds schaarser wordende liefhebbers van met zorg vervaardigde boeken en bezitters van mooie bibliotheken.  Overzien we de reguliere uitgeverswereld, dan rest nog slechts een handvol fondsen dat zich qua uiterlijke presentatie kan meten met de publicaties van De Roos: Coppens & Frenks, De Buitenkant en natuurlijk Athenaeum-Polak & Van Gennep met de Baskerville Serie en de Grote Bellettrie Serie, enkele jaren geleden nog uitgebreid met de prachtige Gouden Reeks.
     Voor de goede orde zij vermeld dat de schrijver dezes niet behoort tot de 175 bibliofielen die een of twee maal per jaar verblijd worden met een boek van de Stichting De Roos. Af en toe valt mij door een toeval een uitgave van De Roos in handen: een illustrator doet me een exemplaar cadeau, ik vind een exemplaar in een antiquariaat of ik loop binnen bij een drukker of vormgever die net de laatste hand legt aan de jongste De Roos-editie. Sporadisch zond de stichting in het verleden een recensie-exemplaar naar de krant, maar bespreking werd doorgaans weinig zinvol geacht omdat je de lezer enthousiast maakt voor een boek dat niet verkrijgbaar is.
     Voor Het dagboek van Johann Wolfgang von Goethe maakten we een uitzondering. Het boekje lag in een vitrine van Mooi maar goed, onder welke titel in 1999 in het Stedelijk Museum in Amsterdam een tentoonstelling over grafisch ontwerpen in Nederland werd gehouden. De leden van het bibliofiele genootschap dienden destijds 260 gulden te betalen voor dit boekje dat nauwelijks zestig pagina’s telt en dat in de boekenkast nauwelijks opvalt.
     Wat maakte het niettemin zo bijzonder?
     Gebonden is het boekje in een donkerrode linnen band waarop een tekening in goudfoliedruk. De illustraties zijn van de hand van Dik Klut. Gedrukt werd op Crane’s Crest, een verfijnde en peperdure Amerikaanse papiersoort. De algehele typografische vormgeving is van de hand van Peter Verheul die speciaal voor Het dagboek een volledig nieuw lettertype ontwierp dat hij niet zonder reden Rosebud (Rozenknopje) noemde. De welhaast wulpse trekjes die de Rosebud kenmerken – rond en deinend als de billen van een jonge meid – passen perfect bij de licht scabreuze tekst van Goethe.
     Het compacte karakter van de letter wordt nog eens benadrukt door de lage kapitaalhoogte. Dat bewerkstelligt vooral in de Duitse tekst, die naast de vertaling van Peter Verstegen is afgedrukt, een rustiger beeld omdat in de Duitse taal aanzienlijk meer kapitalen worden gebezigd. Naast de letters ontwierp Verheul een serie ornamenten die we onder andere terugvinden op de schutbladen en op de Franse titel. 
     In mijn recensie in de Volkskrant wierp ik de vraag op hoeveel uitgevers nog een nieuwe letter laten ontwerpen voor een boek. Het antwoord ligt voor de hand: slechts weinige, want ‘er zijn toch genoeg letters’. Voor het illustreren van literaire teksten geldt hetzelfde. Het is in onbruik geraakt, geldt zelfs in sommige uitgeefkringen als ouderwets en er zijn zelfs schrijvers die illustraties beschouwen als een regelrechte aantasting van hun geestelijk goed. Welke drukker ten slotte krijg je nog zo gek om, zoals bij Het dagboek gebeurde, alleen al voor het proefdrukken van de illustraties een hele dag uit te trekken.
     Het kleine donkerrode boekje lag destijds wat verloren op de grote tentoonstelling in het Stedelijk. In al zijn bescheidenheid toonde het aan dat de ultieme vorm van boekverzorging, het gezamenlijk streven van opdrachtgever, ontwerper, drukker en binder naar de hoogste graad van perfectie nog steeds niet het loodje heeft gelegd in een uitgeefcultuur waar de omzetsnelheid inmiddels even hard telt als in de tomatenhandel.
     Bij alles wat bibliofilie ook is, moet niet vergeten worden dat de tekst de essentie van een boek vormt. Opdoffen om het opdoffen leidt al gauw tot praalhanzerij. In de wereld van de private presses kom je ze nogal eens tegen, boekjes die vanwege een geschept papiertje, rafelig zetwerk en een kleine oplage doorgaan voor bibliofiel. En wat het esthetische genoegen betreft is het gewoonlijk saaimans die victorie kraait. Een uitzonderlijk formaat, met plaatstaal gevoerde platten of vier leeslinten bepalen evenmin of een boek tot de bibliofiele hemel wordt toegelaten. Anderzijds kunnen ook experimenten en vernieuwingsdrift leiden tot pannenkoekplatte esthetiek. Het vinden van de juiste balans is een delicaat spel; een ontwerper als Peter Verheul is dat spel meester.
     Wellicht is het zinvol de discussie over wat nu precies een bibliofiel boek is, nieuw leven in te blazen. Geld is er voldoende maar goede smaak is een schaarser goed. Dat de kloof tussen bibliofilie en commercie gehandhaafd wordt, lijkt voor die discussie welhaast een vereiste.

In: Stichting De Roos Catalogus 1991-2000, 2002